100 verhalen

Oliecrisis

Maandagmorgen acht uur in de winter van 1974. Het was nog donker buiten. Ik stond met mijn tenen over de rand van het zwembad. Na het fluitsignaal van Hooftman doken we het water in. Het was of mijn hart even stilstond, zo koud was het. Vanwege de oliecrisis was de temperatuur verlaagd tot 15 graden. Instinctief ging ik zo hard mogelijk zwemmen in een poging om te ontsnappen aan de kou. Zoals altijd startte de les met twee banen borstcrawl, twee banen rugcrawl en twee banen schoolslag. Vanaf de kant werden we opgejaagd door Hooftman dat we sneller moesten. Banen van 50 meter, want zwembad West was toen nog een wedstrijdbad. Wat een contrast met het warme water waarin we het zwemmen leerden in de 3e en 4e klas bij het gemeentelijke schoolzwemmen. We gingen dan halverwege de vrijdagochtend met een bus naar het zwembad. De rit alleen al was een uitje en voor mij een teken dat het bijna weekend was. De oliecrisis was ook in school voelbaar. Om energie te besparen ging de verwarming op vrijdagmiddag uit. Ik woonde vlakbij school en mijn vader ging de kachel op zondagavond alvast aanzetten. Ik mocht mee en vond het reuze spannend om in de avond door die donkere lege school te lopen en af te dalen in die geheimzinnige kelder. Maar koud bleef het die winter, want ook de temperatuur van de ketel was verlaagd.

De dagen op school duurden lang. Een onderbreking was altijd welkom. Als je in een klas op de begane grond zat, klommen er soms jongens voor de ramen en gingen op de ruiten bonken en schreeuwen en gekke bekken trekken. Wij mochten geen aandacht aan ze besteedden in de hoop dat ze er genoeg van kregen. Als ze niet weggingen, sloten juffrouw Meulendijk of meneer Sepmeijer de gordijnen. Vaak bleven ze dan nog even rondhangen en herrie maken, maar uiteindelijk dropen ze af. Ik vroeg me altijd af waarom zij niet op school zaten zoals wij.

Op weg naar school rook het vaak sterk naar kaneel of het branden van specerijen. Waarschijnlijk zat er toen nog een fabriek in de buurt. Op de achtergrond was elke dag het vertrouwde ritmische gebonk te horen van heipalen die de grond in gingen. Ik besefte toen niet dat dit letterlijk het geluid van de wederopbouw was. Zo was het ook een gegeven dat sommige huizenrijen in Rotterdam West abrupt eindigden in een blinde muur. Of dat er lege vlakten waren in de stad. Voor mij was dat gewoon een parkeerplaats, het hertenkamp of het terrein bij Pompenburg waar elk jaar kermis was. Als kind legde ik niet de link met de verwoesting van de binnenstad hoewel mijn ouders daar wel over vertelden. De oorlog leek heel lang geleden, maar achteraf bezien was dat eigenlijk niet zo.

Tussen de middag gingen de meeste kinderen thuis eten. Maar langzaam veranderde dit en bleven steeds meer kinderen over op school. In de zesde klas vond Hooftman, die ook pedagogiek studeerde en moderne ideeën had, het beter voor de groepsbinding dat iedereen overbleef. Vanaf toen ging ik alleen nog op vrijdag naar huis, met mijn vriendinnen en dan zorgde mijn moeder voor verse witte broodjes. In de pauzes was de schoolmelk een dagelijks terugkerende beproeving, In de eerste klas zat deze nog in een flesje, waardoor je de dikke laag room op de melk zag drijven. We gruwden ervan. Gelukkig zat het daarna in pakjes. Ook hier kwam room uit het gaatje als je het pakje openmaakte, waar je het rietje dan doorheen moest steken, maar je kon het pakje tenminste ongezien halfvol weggooien. Je mocht pas naar buiten als je je melk ophad en soms moest een medeleerling controleren of de pakjes echt leeg waren. Dan was mijn pauze heel kort.

In de meeste klassen werd er aan het eind van de vrijdagmiddag lang voorgelezen. Als alle kinderen stil zaten met hun armen over elkaar, begon een heerlijk half uur. Vooral meneer De Roo kon heel mooi en spannend vertellen. En daarna was het eindelijk weekend…

Aan het eind van de derde klas kwam meneer Kats vertellen dat er na de zomervakantie een nieuwe jongen bij ons zou starten. Een donkere jongen uit Suriname, de eerste in onze klas. Kats maakte ons duidelijk dat we hem niet mochten discrimineren. Geen zorgen. Binnen no time was Joey de onbetwiste aanvoerder van de jongens, want hij was ad rem, slim, atletisch en een geboren leider. In sociaal opzicht was mijn klas best gemengd. Er zaten kinderen in van hoogopgeleide ouders, maar ook van ouders met bijv. een winkel of café of kapsalon. De sociale afkomst speelde trouwens geen enkele rol bij de sociale rangorde in de klas. Aan de top stond degene met de grootste mond of de beste sociale vaardigheden. Helaas als je die niet had. Als kind voelde je aan welke klasgenoten het moeilijk hadden om wat voor reden dan ook. Twee kinderen uit mijn klas hadden astma. Er waren in die tijd nog geen goede medicijnen. Zij bleven regelmatig wekenlang ziek thuis, misten grote stukken van de lesstof en kampten aldoor met achterstanden.

En toen was daar in de vierde klas meneer De Roo. Wat een geweldige leerkracht, wat vond ik het fijn om bij hem in de klas te zitten. Hij kon zonodig ook wel streng zijn, maar ik voelde me altijd veilig. Hij hield rekening hield met het feit dat sommige kinderen misschien wat anders waren. Mijn liefde voor geschiedenis is daar geboren; met mooie verhalen wist hij het verleden tot leven te wekken. Tegelijkertijd was de Nederlandse samenleving in razend tempo aan het veranderen: de seksuele revolutie, ontkerkelijking, emancipatie, minirokjes… In dat jaar deed voor ons ook de schoolradio zijn intrede. Iedereen mocht dan een transistorradio van huis meenemen, die de hele ochtend op je tafeltje stond in afwachting van het moment dat de lichten uitgingen en je radio aan mocht. Het diascherm, dat normaal opgerold boven het bord hing, ging naar beneden en de iconische Chriet Titulaer liet ons met zijn zachte g kennismaken met de ruimte en de sterren. We kregen ook seksuele voorlichting. Bij de eerste les kreeg meneer De Roo via de radio instructie om letters op het bord te schrijven: n e u … Ik had nog nooit van dat woord gehoord, maar veel jongens kennelijk wel want ze begonnen vreselijk te ginnegappen. Welkom in de jaren ’70.

Moeilijk was de vijfde klas, dan moest je breuken gaan leren bij juffrouw Van Klaveren. Dat viel niet mee. Breuken vond ik moeilijk en stilzitten kon ik ook niet, waardoor ik regelmatig strafwerk kreeg of onder de bel belandde. In de zesde hadden we drie ochtenden per week les van meneer Kats en de rest van meneer Hooftman, die gedurende de dag afwisselend zijn pijp stopte en zijn pijp rookte of er iemand mee aanwees als hij boos was. Voor het eerst gingen we in groepjes zitten, ingedeeld naar niveau, wederom een initiatief van Hooftman. Dit was voor mij een verademing, zeker omdat mijn groepje helemaal achterin het lokaal zat. In 1974 was de legendarische wedstrijd van Muhammad Ali. Stoer voelden de jongens zich die midden in de nacht naar de wedstrijd hadden gekeken. Na de kerstvakantie op de eerste schooldag van 1975 vertelde Kats ons dat het Jaar van de Vrouw was aangebroken. Hij gaf ons geschiedenisles en hij ging moeilijke onderwerpen niet uit de weg. We hadden een project over de oorlog en hij vertelde uitgebreid over de jodenvervolging. We lazen een fragment uit de Negerhut van oom Tom, waarin Eliza wegvluchtte met haar kind en van ijsschots naar ijsschots sprong om te ontkomen aan haar achtervolgers. Zo leerden we over slavernij. Deze lessen van meneer Kats maakten veel indruk op me en bepalen nog steeds de beelden die ik hierover heb in mijn hoofd.

Marianne Brezet, Leerling 1969-1975/Medewerker 2009-heden